De step

“Hij is weg! Mijn step is weg. Ik kan ‘m nergens vinden”, zei Emma verdrietig. Huilend kwam ze door de grote glazen deur naar binnen bij onze Vrolike groep. Door een probleem met de airco waren we met z’n allen tijdelijk verhuisd met de bso naar deze andere locatie. We zaten nu helemaal aan de andere kant van het enorme gebouw. Naast onze bso zat er een hele basisschool, een gymzaal en een buurthuis in het gebouw. Ik werkte er nog maar een paar maanden, en kende daardoor de weg nog niet zo goed. Gelukkig hielpen de kinderen me met alle (voor mij) nieuwe dingen en Emma had me al eerder een hele rondleiding gegeven. Op de eerste verdieping was, helemaal rondom, een galerij waar iedereen mocht komen. Je mocht daar ook spelen als het regende, want de tweede verdieping zat er nog boven. Je had er dus altijd een schuilplekje als het hard regende. Behalve als het ook hard waaide. Dan werd je alsnog helemaal nat, want de wind blies de regen gewoon in je gezicht.

Ik kwam naar Emma toe en troostte haar. Terwijl ik haar een knuffel gaf vroeg ik: “Wat is er gebeurd?” Langzaam werd het snikken minder, keek ze me aan en zei ze: “Toenstraks had ik mijn step mee naar buiten genomen en ben ik ‘m vergeten mee naar binnen te nemen tijdens het eten. Net wilde ik weer steppen, en kon ik ‘m niet vinden. Ik heb al overal gezocht en hij is echt weg.” Ze snikte even. “Ik denk dat ie gepikt is, en het is mijn lievelingsstep!”, zei ze huilend. “Rustig maar lieverd”, zei ik “we gaan zo samen op zoek en wie weet vinden we je step dan.” Andere kinderen kwamen af op het huilen van Emma. Ze wilden haar troosten en ze wilden weten wat er gebeurd was. Emma vertelde het aan een paar kinderen, en ze werd rustiger nu veel kinderen met haar meeleefden. Ook deed het haar goed dat de kinderen hun eigen boosheid toonden door het zomaar weghalen van de step. “We gaan met z’n allen zoeken!” zei Sander ineens, en zijn vriend Nigel bevestigde dat met een stevige knik. “Ja, gaan we doen”, zeiden hij en andere kinderen. Maar ik stak snel mijn hand op, “ho, ho jongens, jullie weten toch dat we niet zomaar weg mogen? Stel dat er ouders komen om jullie op te halen en we zijn er niet? Dan dienen ze vast een klacht in.” Fennie schudde haar hoofd, “Nee joh, dan hangen we toch gewoon een briefje op? Dat doen we zo vaak..” Ik dacht even na over dat idee. Dat er andere mensen waren geweest die zomaar de step van de galerij hadden meegenomen maakte me heel boos. Het idee om dat zomaar te laten gaan en er niets mee te doen stond me niet aan. Ik was het eens met de kinderen. We moesten die step terugvinden. “Schrijf jij het briefje Fennie?” vroeg ik haar. Ze knikte en liep direct naar de kast met de tekenspullen, haalde er een stift en een A4-tje uit en begon te schrijven: ‘Wij zijn even op ekskursie door de wijk. Arthur is bereikbaar op zijn 06 nummer’. Ze liet me het briefje zien. De spelfout zei ik niets over, want ik was superblij met het enthousiasme. Op zo’n moment vind ik zo’n correctie nergens voor nodig. “Super!” zei ik, “hang ‘m maar op de deur.”

Alle jassen, die in de gang hingen, werden aangedaan. “Meester, je vergeet je mondkapje weer!” zei Charlie tegen me. “Oh ja, dat vergeet ik telkens, dank je.” Lachend keken we elkaar aan. Bijna iedere keer als ik naar de gang ging moest ze me helpen herinneren. Alle mensen boven de 13 moesten op de gang een mondkapje dragen. Het was namelijk een openbaar gebouw. Door een vervelend virus wat op dat moment veel mensen ziek maakte, moest vanuit de overheid iedereen een mondkapje op in openbare ruimtes. Iedere dag deed ik een nieuw mondkapje in mijn zak, maar ik was blij met Charlie die me telkens even vertelde dat het kapje op moest. De routine om het ook echt te doen zat gewoon nog niet goed in mijn systeem. En daarom werk ik zo graag met kinderen. Die zeggen gewoon wat ze wel en niet van je verwachten. Maar dan moet je daar wel open voor staan! Als je ze gaat toesnauwen, schreeuwen en commanderen zijn kinderen snel klaar met je. Dan nemen ze je niet meer serieus. Ach ja, dat zou ik zelf ook niet doen als iemand mij zo behandelt, dus ik snap het helemaal. Natuurlijk ben ik ook wel eens boos, of zoals de kinderen het soms noemen: ‘streng’. Alleen als ik dan straf heb gegeven, of erg boos reageerde op een kind, maak ik daarna altijd mijn excuses. Ik ben immers niet meer of minder mens dan de kinderen waar ik mee werk. Wel ‘waak’ ik ervoor dat we in een veilige omgeving kunnen leven waar we allemaal onszelf mogen zijn. Dat is soms nog best een hele klus met al die individuen, mezelf meegerekend. 🙂 Maar goed, ik dwaal af… We deden onze jassen aan, liepen met z’n negenen (8 kinderen en ik) naar buiten en ik deed de deur op slot. Alle ouders hadden mijn telefoonnummer, dus ze konden me bellen zodra ze voor de deur stonden.

“Ik ga daarheen!” schreeuwde Aafke, de grotere zus van Fennie. “Ik ga die kant op!” schreeuwde Semmie nog harder dan Aafke. Eén voor één riepen de kinderen waar ze gingen zoeken. Harder dan ik dat wilde doen (om erboven uit te komen) schreeuwde ik: “Jongens, niet zo schreeuwen, en meisjes ook! Luister even naar me.” Maar de kinderen begonnen al te lopen. “Hé, kom even terug”, schreeuwde ik “we moeten echt bij elkaar blijven!” En op een rustigere toon, anders werd ik schor en gaf ik het verkeerde voorbeeld: “met alle ogen die we hebben kunnen we veel meer zien. Ook als we met 1 groep bij elkaar blijven. Twee aan twee vind ik onzin, maar blijf wel bij elkaar, anders kunnen we de wijk niet in om te zoeken.” Mijn woorden kwamen gelukkig aan en de kinderen kwamen terug. Toen we bij elkaar stonden vroeg ik: “Wie heeft een idee waar de step zou kunnen zijn?” Gelijk begon iedereen door elkaar te praten en vanwege mijn tinnitus (een piep die ik dag en nacht hoor in mijn oren) kon ik er niets van verstaan. “Steek even een vinger op als je een idee hebt.” Gelijk gingen er handen de lucht in. “Emma, wat denk je zelf?” vroeg ik haar. “Volgens mij zag ik toenstraks tijdens het eten een paar mensen langslopen en ze gingen die kant op.” Ze wees in de richting van de speeltuin verderop. “Zullen we daar dan eerst gaan kijken?” vroeg ik aan de groep. Iedereen vond dat een goed idee. Nigel en Sander renden al weg toen ik nog riep: “Blijf wel bij elkaar!” Maar de rest rende erachteraan, dus ging ik ook maar hardlopen, zodat we toch bij elkaar bleven.

In de speeltuin zag ik dat Julie gelijk ging spelen. “Hé joh, ga je niet meezoeken? Waarom ga je gelijk in het klimrek?” vroeg ik haar. “Nee joh”, zei ze “ik ga juist hoger zodat ik beter rond kan kijken. Misschien zie ik de step dan ergens liggen.” Tja, daar kon ik haar geen ongelijk in geven, en ook al was ze het kleinste van de groep, klimmen kon ze als de beste. Binnen een paar seconden zat ze bovenop het klimrek. Terwijl Julie bovenop het klimrek naar de step zocht waren Emma, Sander en Nigel in de struiken aan het zoeken. Fennie en haar zus Aafke waren samen met Semmie alle speeltoestellen aan het bekijken. Charlie liep al verder door naar de huizen, om daar in de tuinen te kijken. Zelf bleef ik staan bij de draaimolen en keek ik om me heen om het overzicht te houden. Ik hield ook in de gaten of ik andere mensen zag die de step misschien hadden gezien. Helaas waren wij op dat moment de enige mensen bij de speeltuin. De bso stond in een echt woongedeelte van Utrecht. Naast ‘ons’ gebouw was er verder niets in de buurt anders dan huizen, huizen en nog eens huizen. Van klein tot groot, van betaalbare huurwoningen, tot onbetaalbare koopwoningen. Dat maakte de wijk ook bijzonder om in te leven. Alle sociale ‘lagen’ woonden er samen bij elkaar. Meestal ging dat goed, maar er waren ook jongeren die wel eens nare dingen deden. Soms ging dat om stelen of dingen kapot maken (vandalisme). Ik geef ook gelijk toe: als je zin had om lekker te chillen met en bij elkaar, was er maar weinig ruimte in de wijk om dat met vrienden en vriendinnen te doen. Zeker in de tijd van dit verhaal, waarin we maar met 4 volwassenen tegelijk over straat mochten vanwege dat virus. Ik geloof dat af en toe vervelen goed is voor ieder mens. Dan pas leer je waar je eigen behoeftes liggen. Alleen als je niets met die behoeftes kan doen, kan verveling leiden tot buitensluiting en elkaar niet meer willen en kunnen snappen. Daardoor ontstaat dan al snel gedrag wat niet meer ‘sociaal’ is, zoals schelden, vechten, dingen stuk maken en soms nog erger. Als pedagogisch medewerker was ik dagelijks aan het herhalen tegen de kinderen dat we al onze spullen mee naar binnen moesten nemen als we er buiten niet meer mee speelden. Juist omdat er al vaker spullen waren meegenomen zonder te vragen. In dit geval vond ik het niet gepast om dat er bij Emma nog even extra in te wrijven. Dat haar step gestolen was, was al ‘straf’ genoeg.

“Ja, ik zie ‘m!”, schreeuwde Nigel in de struiken. “Oh nee, het is een oude fiets zonder banden… sorry.” Even keken de kinderen blij op, toen Nigel dat zei, om vlak daarna ‘nee’ schuddend, weer verder te zoeken. “Ohh Nigel, jij ook altijd..”, riep Emma geërgerd. Maar ze moest ook wel lachen om zijn impulsieve gedrag. Dat hoorde nu eenmaal bij Nigel. Altijd eerst reageren en daarna pas nadenken. Sander was zijn beste vriend en soms maakten ze wel eens ruzie. Telkens als Nigel een impuls volgde, en Sander met hem meeging, was Nigel altijd net op tijd gestopt. Daardoor kreeg Sander altijd op zijn kop en dat vond hij natuurlijk niet eerlijk. Ook had Sander eens een hele strenge vader, die vaak boos werd op hem. Daarom kreeg hij vaak dubbel straf. Eerst van de meester of juf, daarna nog een keer van zijn vader. Nu hadden ze gelukkig een ander doel, namelijk een gezamenlijk doel. En zo’n gezamenlijk doel verbroedert. Niet alleen bij de twee vrienden hoor, maar bij de hele groep. We wilden namelijk allemaal hetzelfde: de step vinden. “Zullen we gaan aanbellen?” stelde Charlie voor. “Alleen durf ik dat niet zo goed. Arthur wil jij dat doen?” “Nee”, zei Emma, die dat hoorde, “ik doe het wel.” Ze liep naar het eerste huis op de hoek en belde aan. Ik was niet zo snel als de kinderen en toen ik bij de deur aankwam ging die net dicht. “Hè, jammer”, zei Emma, “deze meneer heeft niets gezien”. Al snel gingen de kinderen die dat durfden aanbellen bij andere huizen in de straat. Alleen Julie en Charlie vonden dat te spannend en bleven op de stoep wachten. Na een minuut of 5 hadden we alle huizen in de straat gehad. De mensen die thuis waren hadden niets gezien. We waren geen steek verder. Ineens zei Semmie: “Ik moet plassen.” “Oké jongens, we gaan even terug naar de bso”, zei ik. “We nemen even pauze, eten en drinken wat, en daarna gaan we verder zoeken, goed?” “Jaaaaa”, riepen ze allemaal. En geen 5 seconden later moest ik weer hardlopen om ze bij te houden. Onderweg zag ik een moeder lopen die ik kende van het kinderdagverblijf. “Hoi Patricia”, zei ik, terwijl ik even op adem kwam. “Heb jij misschien een oranje step gezien? We zijn ‘m kwijt.” “Nee”, zei ze “nu niet, maar een uurtje geleden zag ik 3 grote kinderen met zo’n step lopen. Die was inderdaad oranje. Zou dat ‘m kunnen zijn?” “Ja, dat zou kunnen”, zei ik, “we zijn ‘m al even kwijt. Hoe zagen ze eruit?” “Ehh, dat weet ik niet meer precies, maar één van hen was Zakoeraat, die ook op de bso zit. Ken je die?” “Ja”, zei ik na even nadenken, “die zat volgens mij in de oudste groep? Ik ken zijn zusje Peraja. Dankjewel, dan weet ik waar we straks even naartoe gaan”, zei ik met een knipoog. Patricia moest lachen. Daarna keek ze me weer serieus aan en fluisterde ze: “Kijk wel uit hè, met die familie, voor je het weet slaan ze je kort en klein.” Ik bedankte haar nogmaals en liep snel weer door naar de bso. Waarom zou Patricia dat gezegd hebben?

“Hè hè, ben je daar eindelijk”, zei Semmie toen ik aan kwam lopen. Hij stond met zijn handen op zijn onderbuik en zijn benen bij elkaar te wiebelen. “Oh, sorry, jij moest natuurlijk naar de wc.” Ik deed snel de deur open en liet Semmie naar de de wc rennen. Met de anderen liep ik naar binnen en we hingen onze jassen op. “Meester..”, zei Chalie. “Ja, ja”, zei ik, “mondkapje.” En we moesten er weer om lachen. Het was al 15:00 geweest en volgens onze dagplanning was dat het groente-moment. En wat wij allemaal wisten is dat er direct daarna ook een koekje-moment kwam, maar dat stond niet op de planning. Ik had al een komkommer en een paprika gesneden en die samen met tomaatjes op een bord gelegd. Ik zette het bord op de tafel. “Jongens, kom in de kring, dan kunnen we lekker eten. En ik heb ook nieuws over de step”. Direct kwamen alle kinderen op de bank en ze begonnen door elkaar heen te vragen: “Wat dan?” “Wat voor nieuws?” “Huh, wanneer dan?” “Waaaattt?” “De step, de step”… “Sjjj”, zei ik en ik legde mijn wijsvinger op mijn lippen om te laten zien dat ik rust wilde. De kinderen werden langzaam weer rustig, behalve natuurlijk Nigel, die door bleef vragen. “SSSJJJJ..” zeiden nu ook de andere kinderen tegen hem, en toen hield hij op. “Neem eerst even wat groente allemaal”, zei ik. “Nee”, zei Emma, “vertel eerst het nieuws, ik wil het weten.” “Pas als je een hap in je mond hebt”, zei ik uitdagend tegen haar.. Alle kinderen, ook Emma, pakte toen een stuk groente en begonnen te eten. “Ik sprak net een moeder die ik ken. Volgens haar heeft ze 3 grote kinderen zien lopen met de step. Eén daarvan ken ik. Straks gaan we dus even naar die jongen toe. Dan kunnen we vragen of hij ‘m heeft gezien of misschien zelfs weet waar de step is.” Weer begon iedereen door elkaar heen te roepen en zo aten we al kletsend onze groente op. We dronken wat water en we aten natuurlijk nog een koekje als toetje. Om half vier waren we allemaal klaar om weer op pad te gaan.

KLOP, KLOP, KLOP… hoorden we op de deur. Ohh jee, de vader van Charlie en Julie stond voor de deur. “Zoals beloofd ben ik lekker vroeg. We kunnen naar het zwembad hoor”, zei hij tegen zijn meiden. Teleurgesteld, bijna huilend, pakten ze hun tassen en liepen ze naar hun vader toe. Die keek verbaasd. “Maar jullie wilden toch zwemmen? Daarom ben ik eerder gestopt met werken”. Ik vertelde wat er gebeurd was en toen begreep hun vader waarom de meiden zo teleurgesteld waren. “Ik stuur wel een berichtje hoe het gegaan is. Is dat goed?”, zei ik tegen hem en de meiden. Julie en Charlie keken me aan en begonnen weer te lachen. “Ja, dat is goed”, zei Charlie, “maar wel doen hè. En niet vergeten, zoals je mondkapje de hele tijd!” “Jaaahaaa”, zei ik terug “maar dan wil ik wel dat jullie laten weten hoe het zwemmen was, afgesproken?” “Afgesproken”, zeiden ze in koor terug. Vader nam de twee (weer blije) meiden mee en met de andere kinderen liep ik naar buiten. Het briefje over de ‘ekskursie’ hing nog aan de deur, dus we konden direct vertrekken. “We moeten wel op tijd terug zijn hoor. De meeste ouders komen tussen vijf en zes, dus ik wil voor vijf uur weer hier zijn”. De kinderen knikten dat dat wel oké was. Ik denk alleen dat ze dachten: Onze ouders moeten maar even wachten, die step is veel belangrijker.

Ik hoefde nu niet te zeggen dat we bij elkaar moesten blijven. Ik was de enige die de weg naar het huis van Zakoeraat kende en ik gaf aan waar we link en rechts moesten, want Emma wilde perse voorop. Na zo’n zes minuten wandelen kwamen we bij het huis aan. Het lag vlakbij een winkelcentrum met een grote Lidl en Albert Hein naast elkaar. Ook waren er veel restaurants, maar die waren op dat moment dicht, vanwege het virus. We stonden voor een container bij het het huis van Zakoeraat en langzaam zag ik de kinderen angstiger kijken. “Maar dit is toch het huis van de Doesters?”, zei Nigel. “Daar ga ik echt niet aanbellen hoor, die zijn gevaarlijk, ik ben niet gek!”. Sander bevestigde dat en ook andere kinderen begonnen te roepen: “Ze stelen alles wat ze kunnen vinden!”, “Ze slaan elke dag hun buren in elkaar!”, Ze moeten trouwen als ze 12 jaar zijn!”, “Ze eten alleen maar rauw vlees!”, “Als je op hun zwarte lijst staat, komen ze je elke dag pesten!”, “Ze koken mensen in een grote pan en eten ze op!”. En de oordelen bleven maar stromen. Ik wist niet dat er zoveel angst was voor de familie en snapte er niets van. Geen van de bso kinderen had nog zin om met mij mee te gaan en ze bleven angstig achter de vuilcontainer staan voor het huis. “Wat een gezeur en een rare vooroordelen”, zei ik tegen de kinderen. “Daar kan toch niets waar van zijn? Kom, we gaan aanbellen”. Maar geen van de kinderen volgde mij naar de voordeur. Ik liep toch gewoon door en zocht een deurbel. Die zat er niet, dus liep ik even naar het raam en klopte aan. Ik hoorde binnen allerlei harde en schuivende geluiden en toen deed iemand de deur open. Er stond een heel oud mannetje voor me die zich goed vast moest houden aan een grote stok. Hij vroeg: “Waarom ssjta je bij de voordeur? Niemandj komt hier door de voordjeur. Loop maar lekker om, sjullie zjijn welkom door de achterdjeur.” En KLAP, deed de deur toen die weer dicht viel. Ik kon niet eens antwoord geven, maar de man leek me best vriendelijk, dus liep ik naar achteren.

“Nee, Arthur, Niet doen!”, riep de angstige Nigel, “Je wordt gebraden, ze vreten je op! Doe het niet!” Maar ik liep gewoon door en ik zag de kinderen mij toch langzaam volgden. Terwijl zij achter de groene heg bleven staan liep ik door het openstaande hekje en klopte ik opnieuw aan, maar nu op de achterdeur. Dezelfde man kwam weer aangestompeld en deed de deur open. “Kom maar bjinnen hoor”, zei hij, “iedjereen die hier achterom binnen komt isj altijd welkom!” Voordat hij wegliep vroeg ik hem: “Weet u misschien of Zakoeraat thuis is?” De man lachte en zei: “Zjeg maar je hoor, zjo oud bent ik nog lang niet.” Hij liep weer verder naar binnen en riep hard door het huis: “ZJAGOERAAAAT, BEZOEK!” De kinderen waren me inmiddels gevolgd de tuin door en langzaam kwamen ze één voor één bij me staan. Zakoeraat kwam naar beneden de keuken in waar we stonden. Er waren een jongen en een meisje bij hem. “Wat komen jullie doen? Wat willen jullie van me?”, vroeg hij een beetje geïrriteerd. “Hoi Zakoeraat, ik ben Arthur en dit zijn kinderen van de bso Vrolike hier verderop, waar ook je zus bij de kinderopvang zit. We zijn een step kwijt van dit meisje hier.” Ik wees naar Emma, die nog in de tuin stond. “Iemand buiten heeft jullie net zien lopen. Daarom komen we vragen of één van jullie de step misschien gezien heeft?”. Ik vond het eigenlijk best spannend, want Patricia had deze jongeren met de step zien lopen. En nu vroeg ik, terwijl ik bij ze binnen stond, of ze de step hadden gezien. Wat als ze kwaad werden? Wat als een deel van die enge verhalen misschien toch waar was? Wat als ze ons kwaad wilden doen? Misschien was dit toch niet zo’n slim idee van me. Ik bracht de kinderen in gevaar, alleen maar voor een step. Ik keek naar de drie voor me en net op het punt dat ik weer gedag wilde zeggen om weg te gaan verscheen er een grote glimlach op het gezicht van Zakoeraat: “Ohh, is die step van jullie”, lachte hij, “Wij hebben hem even geleend, maar natuurlijk mag je hem terug hoor. Samen met Katja en Joris Kees hebben we er even mee gestept. Wat een stevig ding joh, echt chill man! We hebben er vet mee gestunt en hij bleef gewoon heel.” Zakoeraat keek naar de jongen en het meisje naast hem die door die herinnering ook begonnen te lachen. “Hoi, ik ben Katja”, zei het meisje. “En ik ben Joris Kees”, zei de jongen, “we lenen wel vaker spullen uit de buurt, maar iedereen mag bij ons ook altijd lenen hoor. Da’s geen probleem. Pak de step maar hoor, hij staat in de schuur. De deur is nooit op slot. Oh, en als je een leuke fiets ziet staan mag je die ook lenen hoor. Wij lenen ‘m wel weer een keertje terug”. Emma liep snel naar de schuur, opende de deur en haalde haar step uit de schuur. “Ja, dat is ‘m, ik ben zo blij!” zei ze lachend, toen ze weer terug kwam lopen. “Blijven jullie nog even wat drinken?” vroeg Katja, “we krijgen bijna nooit bezoek. Het is net of de mensen bang zijn voor ons, terwijl we nog nooit iemand kwaad hebben gedaan. Wij zijn juist heel gezellig. Toch?” zei ze, terwijl ze naar Joris Kees en Zakoeraat keek. “Biertje misschien?”, lachte ze ons toe. “Nee, geen alcohol”, lachte ik terug, “maar een glaasje water lijkt me lekker. Jullie ook jongens?” De kinderen waren nog een beetje gespannen, maar ze vonden het ook wel heel leuk om eens binnen te zijn bij de familie Doester. Daar waren ze nog nooit geweest. Zo erg als al die verhalen was het lang niet, hoewel er wel veel troep lag en de meubels behoorlijk waren versleten. Maar er stonden geen grote kookpannen met mensenbotten. Dat konden ze nu met eigen ogen zien. We bleven nog even met ze kletsen, terwijl we water en de kinderen zelfs frisdrank dronken, tot mijn telefoon ging. “Sander, je pa staat voor de deur, we moeten rennen.” We bedankten de familie Doester en renden terug naar de bso. Emma reed super snel op haar step terug. Zo kon ze de vader van Sander vast vertellen dat we er bijna waren. Hij was gelukkig niet boos.

We gingen allemaal naar binnen. Sander pakte zijn tas en ging met zijn vader mee. Ik stuurde nog even een bericht naar de vader van Julie en Charlie dat we de step gevonden hadden. Hij stuurde direct een foto terug van de twee zussen die in het water sprongen. Niet lang daarna werden meer kinderen gehaald door hun ouders en ook Emma haar grote zus kwam Emma halen. De twee zussen vertrokken op hun twee steppen weer naar huis. Emma zal heel wat te vertellen hebben thuis, dacht ik, toen ik ze weg zag rijden. Ik hoop dat ze haar step in de toekomst niet meer op de galerij laat liggen. En mocht ze het toch ooit weer vergeten, en de step verdwenen zijn, dan gaan we als eerste in de schuur kijken bij de familie Doester. Wie weet hebben zij ‘m dan opnieuw even geleend. 😉

Nawoord

Wat leuk om een verhaal te schrijven met een deel uit de waarheid en een deel bedacht en verzonnen. Het verhaal van de step die verdween is echt. Helaas is in het echte leven de step nooit meer teruggevonden en is Emma haar step tot de dag van vandaag kwijt. In dit verhaal kwam ook een herinnering bij me naar boven van een familie uit mijn eigen kindertijd. Die namen het niet zo nauw met het begrip ‘bezit’. ‘Alles is van iedereen’, vonden zij. Eigenlijk vond ik hun manier van leven daarin wel mooi. Waarom hebben we eigenlijk ‘bezit’, terwijl we van jongs af aan horen van ‘volwassenen’: “Samen spelen, samen delen”. Is ‘Samen leven, samen delen’ dan ook niet het juiste om te doen? Ik kan verschillende voorbeelden bedenken waarom ik alles zou moeten delen. Ik kan me ook veel voorbeelden bedenken waarom ik dat juist niet zou willen. En jij? Zou jij alles willen delen met anderen? Wat wel? Wat niet?

Dankjewel Kristel, voor je positief kritische blik op deze tekst. En dankjewel Yvonne voor de lieve feedback.

Scroll naar boven