De school kon wel in de fik vliegen, dacht ik. Angst en vooral een gevoel van opwindende spanning gingen door me heen. Het was vrijdagmiddag. Iedereen was al naar huis, zelfs de leraren. Verderop op het schoolplein stonden drie grote kinderen. Ze stonden tegen de school aan. Ik werd nieuwsgierig, want ik zag aan hun manier van bewegen en rondkijken dat ze iets wilden gaan doen wat niet mocht. Soms zie je dat gewoon aan hoe mensen heel vlug om zich heen kijken, of met elkaar aan het smoezen zijn. Daarom bleef ik op een afstandje, net buiten het schoolplein, staan kijken. Er was één van de drie die duidelijk de leiding nam. Het was een meisje en de grootste van de drie. Ik denk dat ze ook iets ouder was dan de andere twee. Ze zat denk ik net op de middelbare, want ik kende haar niet. De twee anderen waar ze mee samen was waren twee jongens uit de groep 8 van mijn school ‘De Heraut’. Het waren Hugo en Sander. Ik herkende ze, want zelf zat ik in groep 6 van diezelfde Christelijke basisschool. Regelmatig waren ze betrokken bij ruzies en vechtpartijen op het plein. Zodra één van hen met iemand ging vechten renden veel kinderen ernaar toe om ze toe te juichen. ‘Vechten, vechten, vechten!’ schreeuwden de meeste kinderen dan. Meestal stonden ze in een kring om het gevecht. Bijna altijd hoorden we dan even later een brul van onze meester Tom. Hij kwam dan mopperend en ‘STOP DAARMEE’ roepend aanrennen met stoom uit zijn oren. Hij was best aardig hoor, maar ook streng. Vechten op het plein kon hij echt niet hebben. Juf Jolanda gaf les in groep 8. Onze meester Tom was ook de directeur van de school. Hij vond dat juf Jolanda veel te soft was. ‘Laat dat tuig maar aan mij over!’ zei hij dan altijd tegen haar zodra een achtste groeper iets deed wat niet mocht. Ze liet dat altijd maar gebeuren. Ze wilde denk ik geen ruzie maken met meester Tom. In die tijd was de directeur nou eenmaal de baas. Daar moest je respect voor hebben, ook als juf, ook als ouder en al helemaal als kind, zeker op zo’n Christelijke school. Bij zo’n gevecht pakte de meester de vechters aan hun oren op en trok ze mee de school in, terwijl ze gilden van pijn en frustratie. Bijna altijd kwamen dan na schooltijd ook de ouders langs om te praten met meester Tom en de vechtende kinderen. De ouders van Hugo en Sander waren inmiddels al heel vaak op school geweest. De meester belde hen soms alleen nog maar om te vertellen dat ze hun kind moesten komen halen. En toch.. bleven Hugo en Sander bijna dagelijks andere kinderen uitdagen met hun stoere gedrag en dus moest meester Tom vaak bellen. Gelukkig voor de jongens was hij heel gelovig. Vergeven van zonden hoorde daar volgens hem ook bij. Daarom werden de jongens nooit geschorst. Maar meester Tom had overduidelijk een hekel aan ze. Ze konden helemaal niets meer doen of hij zat al op ze te mopperen. Ook kregen ze altijd als eerste straf, ook als ze het niet hadden gedaan. Misschien dat ze juist daarom wel expres zo vervelend deden? Ik heb het zo nooit durven vragen.
De drie keken om zich heen. Gelukkig zagen ze mij niet staan. ‘Nu kan het’, zei Sander. Hij had krullen, maar die kon je niet zien, omdat hij een muts op had. Wel goed zichtbaar waren zijn knalgele gympen die hij de laatste tijd elke dag aan had. ‘Hé Wendy’, zei Hugo ‘Doe het joh. Er is niemand in de buurt!’ De drie lachten naar elkaar en het meisje, die dus Wendy heette, pakte een doosje uit haar zak. Het was een luciferdoosje. Ze schoof ‘m open en haalde één lucifer uit het doosje. Ze streek ‘m af aan de zijkant van het doosje en de kop ontvlamde direct. Wendy pakte snel een stuk krant en hield de lucifer eronder. Al snel begon die flink te branden. Ze liet het even branden, terwijl ze de krant aan het bovenste puntje bleef vasthouden. Even deed ze net alsof ze krant naar Sander ging gooien. ‘Hé joh.. kijk uit!’ schreeuwde hij tegen haar, maar op zijn mond stond een glimlach. Hij wist toch wel dat het een geintje was. Ze draaiden zich nu alle drie om, richting de prullenbak die aan de muur hing van de school. Daardoor kon ik niet precies zien wat ze aan het doen waren. Ik zag alleen de bruine lange jas van Wendy met haar blonde, pluizige haar. Sander droeg een blauwe jas, een spijkerbroek, de muts en die gele gympen. Hugo was helemaal zwart gekleed en droeg zo’n hoodie met een capuchon die hij over zijn hoofd getrokken had. ‘Pas op’, zei Hugo, ‘het vuur gaat bijna uit’. Wendy keek geïrriteerd naar hem. ‘Ik weet heus wel wat ik doe hoor! Houd gewoon je bek dicht en kijk naar de vuurmaster! Ik dus’. Vanaf de hoek van het plein probeerde ik tussen de drie in te kijken. Het enige wat ik kon zien was een beetje rook. Ineens sprong Wendy naar achteren. ‘Hij doet het! Hij doet het!’ schreeuwde ze enthousiast. Net als een stel apen sprongen ze blij in het rond. Ze klapten snel in hun handen van spanning en plezier. De gele prullenbak aan de muur werd daardoor eindelijk zichtbaar voor me. Ik zag een paar vlammen uit het gat aan de bovenkant komen. Wauw, ik vond het zelf ook spannend en leuk. Ik hield wel van een goed vuurtje. Mijn hart ging sneller kloppen en ik voelde het zelfs kloppen in mijn keel. De vlammen groeiden steeds groter en groter. Na een minuutje of zo (tijd loopt ineens anders als het spannend is, dus het kan best korter geweest zijn) zag ik één grote vuurzee uit de prullenbak komen. Omdat ik het zo mooi vond was ik niet meer aan het opletten of de anderen mij zagen. ‘Hé’, zei Sander ineens, ‘Wat doe jij daar?’ Oh shit, ze hadden me gezien. ‘Hé jochie, je mag wel even komen hoor. Jij bent toch Arthur uit groep 6?’ Hugo keek me uitdagend aan. Wendy zei: ‘Mooi fikkie hè?’ Ze wenkte me met haar hand om naar haar toe te komen. Eigenlijk leken ze alle drie wel aardig. Misschien waren ze niet zo gemeen als ik dacht? Ik liep rustig hun kant op. Mijn hart klopte nog steeds heel snel. Zeker nu ik voor mijn gevoel was betrapt. Daarom bleef ik wel op mijn hoede.
Toen ik bij ze was voelde ik de warmte op mijn gezicht en mijn handen. Het was echt geweldig. Misschien juist omdat het eigenlijk niet mocht. ‘Kicken’, zei Hugo, ‘De school gaat zo ook lekker in de fik’. Sander en Wendy knikten en lachten bij dat idee. Ze keken naar de muur boven de prullenbak. ‘Ja, wie weet’ zei Wendy, ‘zou nog kunnen ook.’ Sander keek ons aan. ‘Maar wat als we betrapt worden?’ Het bleef even stil. Ineens pakte Wendy mijn rechter pols vast. ‘Dan geven we hem de schuld!’ zei ze langzaam. Met verschrikte ogen keek ik haar aan. Ik zag dat ze het meende. Alle drie lachten ze om wat Wendy had gezegd. Ze vonden het kennelijk een prima plan. Ik voelde me echt door de grond zakken. Ohh, waarom was ik toch naar ze toe gegaan? Waarom vertrouwde ik heel even die twee vechtersbazen en Wendy. Dat spanning-zoekende stemmetje in mezelf had gewonnen. En nu moest ik met de gevolgen dealen. Wendy hield mijn pols ondertussen steviger vast en Hugo pakte mijn linker pols. Wat zij niet wisten is dat ik al jaren lang, iedere week, oefende met loskomen. Dat was namelijk een vast onderdeel van reddingszwemmen. Stel dat je iemand wilt redden en je zwemt naar de drenkeling toe, dan zal die drenkeling je in paniek altijd vastpakken waar ie maar kan. De kans is dan groot dat je samen verdrinkt. Daarom leerden we standaard om uit verschillende grepen los te komen.
Binnen 2 seconden had ik beide polsen losgetrokken. Deze greep vond ik best makkelijk. Altijd je arm naar de vasthoudende duim of duimen lostrekken, dan ben je snel vrij. Ik zette het direct op een lopen. De beste zelfverdediging tegen drie anderen is nog altijd hardlopen. Het ging zo snel dat Wendy en Hugo verbaasd waren dat ik ineens los was. Daardoor had ik al een voorsprong voordat ze konden gaan lopen. Met alle adrenaline in mijn bloed leek het wel of ik vloog. ‘We krijgen je nog wel een keer!’ hoorde ik achter me. Ik bleef niet afwachten of ze meer zeiden. Ik bleef rennen en rennen tot ik thuis was.
De angst bleef nog even bij me hangen. Wat zouden ze doen? Zou de school echt helemaal de fik in gaan? Zouden ze mij daar de schuld van geven? Ik durfde het niet tegen mijn ouders te vertellen. Straks kreeg ik op mijn kop, omdat ik toch even mee had gedaan. Mijn moeder wist dat ik graag fikkie stookte, dus misschien geloofde niemand me? Ik vond het vreselijk dat ze mij van iets gingen beschuldigen wat ik niet had gedaan. Dat voelde zo machteloos en oneerlijk, maar ik kon er niets aan doen. Misschien had ik toch moeten zeggen dat ze geen fikkie mochten steken. Misschien had ik beter gewoon weg kunnen lopen. Maar ja, nu was het te laat. Vanuit mijn kamerraam op zolder kon ik goed in de richting van mijn school kijken. De school zelf kon ik niet zien, want de middelbare school ‘OSG de Randijk’ en andere huizen stonden er nog voor. Als de school echt in brand had gestaan had ik wel de rook kunnen zien. Ik hoorde geen brandweersirenes. Ik zag geen rook. Ook een uur later niet. Het hele weekend keek ik nog af en toe richting mijn school, maar er was niets aan de hand. De tram reed gewoon nog langs ons huis naar Utrecht en IJsselstein. Er liepen mensen in en uit supermarkt ‘Van der Vliet’ verderop. Mama maakte het eten klaar. Langzaam werd ik daardoor weer rustig.
Maandagochtend voelde ik de spanning toch weer terugkomen. Op mijn hoede liep ik naar school. In de verte zag ik de prullenbak al. Die was nog een beetje geel. De muur erboven was zwart. Toen ik dichterbij kwam en over het schoolplein liep naar de ingang kwam ik langs de prullenbak. Ik keek er even naar en zag dat de binnenste bak verwijderd was. De muur erboven, die zo zwart was, was al flink geprobeerd om schoon te poetsen. Ik keek natuurlijk niet al te lang, want dat zou opvallen. Meester Tom stond bij de ingang handen te schudden en alle kinderen welkom te heten in ‘zijn’ school. Ik sloot aan in de rij. Achter me sloot een vader aan met een kleuter. Zou ik gewoon naar binnen mogen? Zou hij het weten? Zou hij nu eens mij aan mijn oren naar binnen sleuren en mijn ouders bellen? Dat had hij nog nooit gedaan, maar dit werd heel misschien de eerste keer. Ik gokte er toch maar op dat ik gewoon naar binnen mocht en dat meester Tom niets wist. Ineens stond ik voor hem. Hij zei: ‘Goedemorgen Arthur, leuk dat je er bent. Heb je een leuk weekend gehad?’ Ik gaf hem een hand, keek hem in zijn ogen en zei: ‘Ja hoor, ik ben gewoon thuis geweest en gisteren naar de kerk’. Ik liep snel door en de meester had al geen aandacht meer voor me. Hij gaf een hand aan de vader die ook binnen kwam en kletste met hem en de kleuter verder. Ik liep door de gang naar de trap. De tweedelige trap klom ik omhoog. Ik ging langs de wc’s en daarna de klapdeur door. Daar helemaal links achterin was mijn lokaal van groep 6. Ik liep snel naar mijn plek en pakte mijn leesboek. Snel begon ik met neplezen, waar ik heel goed in was. Op de voorkant stond met grote letters ‘Kruistocht in spijkerbroek’. Nou, ik vond het toen helemaal niets dat ‘lezen’. Ik vond Donald Duck en Suske en Wiske veel leuker. Dit was veel te dik en er stonden veel te weinig plaatjes in. Bleehhh. Pas later, toen ik op mijn 38ste de PABO ging doen, heb ik het boek echt gelezen en vond ik het erg mooi. Zo zie je maar, je bent nooit te oud om te genieten van het leven en nieuwe dingen te doen. Soms maak je fouten. Soms doe je iets uit een impuls, waardoor je in de problemen komt. Soms wordt je beschuldigd van iets wat je niet hebt gedaan. Gelukkig was het in dit geval alleen mijn eigen gekwetste gevoel waar ik last van had. De muur en de prullenbak werden binnen een paar weken vernieuwd en gemaakt. Ik heb het nooit verder aan iemand verteld. Tot nu dan… Wendy heb ik nog een paar keer gezien. Ze was toen zelf moeder en liep met haar baby door mijn straat. Ze herkende me niet. Hugo en Sander zag ik nog af en toe op het schoolplein. Ze hadden me herkent, want ze kenden mijn naam, maar ze hebben me daarna nooit meer gesproken. Het bleef ons geheim en ik wilde verder niets met ze te maken hebben. En zij niet met mij. Ik heb geen idee wat er van ze geworden is. Misschien werden ze grote pesters. Misschien werd hun gedrag wel anders en voelden ze zich beter geaccepteerd op de middelbare. Het kon alle kanten nog op. Dat doet me denken aan die keer dat ik gepest werd op de MAVO.. maar dat is een ander verhaal… 😉